Het verhaal van het groeiende boek
Het verhaal van het groeiende boek
De oude man keek naar het midden van de tafel en voelde uchter in zich opwellen. Op tafel lag zijn nieuwste succes: een boek, geschreven en ontworpen om zelf te kunnen groeien. Toen het boek pas net af was, waren er bij het eerste terugbladeren al woorden, zinnen en hoofdstukken in verschenen die hij niet zelf had geschreven. In de dagen die volgden had hij kunnen meten hoe het boek steeds dikker werd. Hij had het boek niet gesloten, maar als hij zijn hoofd op de tafel legde, meende hij te zien dat de kaft meeveranderde met de inhoud. Nu was hij wakker geworden en zag een schitterende bloem opstijgen tussen de bladzijdes, omhoog.
Maar hij kende de prijs. Hij had immers al veel dingen gemaakt.
Hij keek zijn werkkamer rond. In de stoffige zonneschijn zag hij zijn tijdraam, met de gordijnen dicht. Zijn wapenkast, driedubbel vergrendeld en verzegeld. De werkbank, met nog wat langzaam dovende zieltandwielen van zijn vorige project, twee maanden geleden afgerond. Boven de werkbank hingen al zijn zelfgemaakte gereedschap, van de kolossale klopgeestboor tot de verfijnde penseellasser.
Hij onderbrak zijn blik rond de werkplaats. Hij voelde zich nog steeds uchter. Eigenlijk voelde hij zich alleen niet uchter als hij verdwaalde in de treurnis van reflectie of zich verloor in het enthousiasme van het bouwen. Hij probeerde het altijd uit te zingen met de treurnis, maar begon altijd weer te bouwen.
Misschien was hij gewoon eenzaam. Anderen hadden betekenisvolle relaties met andere mensen, met vrouwen en kinderen. Misschien was dat het wapen tegen uchterheid. De gedachte flitste door hem heen: “Dat kan jij niet. Jij snapt dat niet.” Hij reageerde fysiek, hoorbaar, op de gedachte, maar stopte hem weg. Hij griste zijn uitbanoortjes van zijn nachtkastje en hoorde alleen nog maar een ragtime-stuk dat hem bekend voor kwam, al kende hij de naam niet.
Hij liep door de keuken, waar alle spullen die hij vandaag nodig had door zijn keukenprinzesarm in zijn bodemloze buideltas werden gedaan. Hij gespte de gordel op en liep naar de garage. Hij besteeg Klauw, zijn golemgriffioen, die met rokerige straalmotoren opsteeg.
Hij kwam aan op het dak van garage in Rotsoord. Klauw schakelde gedwee uit. Hij beende snel de garage uit, efficiënt, maar onrustig.
De straten waar zoals altijd een wirwar van wezens met intenties reikend van onuitstaanbaar nobel tot onwaarschijnlijk wreed. De oude man was een verschijning van gemiddelde hoogte, maar bovengemiddelde vastberadenheid. De meeste wezens stapten ongeïnteresseerd aan de kant, maar sommigen deden moeilijk. Meestal verdwenen ze snel als hij ze strak aankeek en ze hem herkenden, maar soms was zelfs dat niet genoeg. Vandaag was er gelukkig altijd een voorbijganger paraat om de onnozele ziel weg te trekken en te vertellen om voortaan bij de Uitvinder vandaan te blijven.
Zijn reputatie was gebaseerd op een lange reeks incidenten, allemaal met dezelfde formule. Ongeacht de intenties van de vreemdeling, kon hij alleen maar angstig en overdreven reageren, waarbij zijn uitvindingen soms alleen afschrokken, maar vaak volledig vernietigden. De Uitvinder vroeg zich terloops af hoe veel er gestorven waren op zoek naar contact met de machtigste uitvinder ooit, maar gelukkig stonden zijn uitbanoortjes nog aan en brachten zijn aandacht naar een mechanisch ritme van een afrobeatnummer.
In de laatste straat voor zijn bestemming, volledig opgegaan in de muziek, zag hij nog net een schaduw over hem vallen voor hij tegen iemand aanbotste. Hij keek op en zag een formeel geklede struisvogelmanaap. Een diplomaat, ongetwijfeld.
Even was het stil op straat, met alle wezens verstijfd. De meesten wisten wat er nu ging gebeuren en de anderen voelden dat er iets moest gebeuren.
“Mijn verontschuldigingen, mijnheer,” de struisvogelmanaap boog flamboyant en stak zijn linkervleugel en staart parallel achter zich de lucht in. “Mijn naam is Ling Yan Lang Bah, diplomaat van Zijn Eloquentie de Mandarijn van de Mangoestenvlakte, Waterkardinaal derde klasse, 3e zoon van Jang Hai en Bah Lan. Ik had u even niet gezien, daar ik werd gedwongen om te zien naar de verleidelijke veren van een parelfazantpassant, in een scene van spontane immolatie…”
De Uitvinder dacht aan de Immolatiering in zijn borstzak. Veren vatten vast vlam.
“… op de Vlakte van Hunkering en Genoegen, waar de laatste bewoners van de voorsteden Rede en Beheersing inmiddels vermoedelijk hun boedel wel gepakt zullen hebben in navolging van de Hartstocht, een circus van gepassioneerde artiesten die zijn weerga niet kent in het gehele Lijfsdomein. Maar ik dwaal af, excuses.”
Ling Yan Lang Bah stopte terloops een vleugel gummybeertjes in zijn snavel.
“Ik zie dat u het stille, wellicht tevens krachtige, type bent. Mag ik u ervan verzekeren dat ik u goedgemutst ben? In mijn optiek zijn fysieke confrontaties van een onintentionele aard zelden daadwerkelijk onaangenaam, maar ik sta er op u van een schadevergoeding van allure te voorzien, indien u daar enige behoefte toe voelt.”
Zijn staart, veren en snavel kwamen eindelijk tot stilstand in een houding van hoffelijkheid.
De menigte hield de adem in.
De Uitvinder gromde onbedoeld, een geluid waar hij zich voor schaamde, en stak zijn hand in zijn broekzak. Er klikte iets en de struisvogelmanaap werd omringd door een paarse zeepbel, die zich eerst in horizontale en toen in verticale richting vervormde en toen verdween. Er pletste wat paarse spetters op de grond en nog drie kleine bubbels zweefden weg op de wind.
De menigte hield nog steeds de adem in.
De Uitvinder werd zich pijnlijk bewust van de aandacht die op hem gevestigd was. Hij trok aan een touwtje bij zijn capuchon en liep snel verder tussen de stomgeslagen wezens door.
De menigte zag hem alleen aan het touwtje trekken, waarna hij van de aardbodem verdween. Ze bleven nog drie tellen staan en ademden toen uit. Maar één slachtoffer dit keer. Ook niet overduidelijk dood. Dit was goed gegaan.
Hij stapte door een poort en bevond zich op de enige plek waar hij graag kwam. Als hij de bibliotheek toch eens uit de stad kon transporteren… Ondanks de uitbanoortjes begonnen er al vormen en bouwtekeningen door zijn hoofd te spoken. Hij deed de oortjes uit en begon aantekeningen te maken op zijn polsarchief.
“Arthur. Je bent er weer,” zei een stem van achter een aantal scheefgezakte boekenkasten.
De Uitvinder keek op en noteerde nog snel de gedachte dat hij de levende wezens intact zou proberen houden bij transport.
“Mechteld.”
Een statige dame met een krokodillenstaart bewoog langzaam uit het vijfde gangpad en zette langzaam een boek met een zwarte kaft terug.
“Ben je hier nu al?” Ze keek voorzichtig omlaag. “Je vorige bezoek is pas drie maanden geleden.”
Hij zweeg.
“Is het zo snel al tijd voor een voor een nieuw biechtboek?”
Hij stamelde.
“N-nee, het boek is nog niet vol, ik ben hier, want ik…”
Hij probeerde moedig zijn gedachte in woorden te vatten.
Mechteld keek hem zijdelings aan. Angst, respect en mededogen verschenen op de Handlezer van de Uitvinder. Zijn eerste uitvinding, wanhopig gesmeed in een poging anderen te begrijpen.
“Ik voelde me gewoon…” Depressief, eenzaam, optimistisch, teneergeslagen, uchter, bwuil, extatisch, teruggetrokken, hoopvol, eerzistisch, wijfelend, suggereerde de Handlezer. Hij stak zijn hand in zijn borstzak. Alles kan altijd nog verbrand, dacht hij.
“Wil je thee?”
“J-ja, graag.”
Mechteld liep voorop naar achterzijde van de bibliotheek, waar een kleine leefruimte was ingericht, met een tafeltje, kussens en een hangmat. Tien minuten later voelde Arthur zich kalmer. Zijn Handlezer diagnosticeerde het met procentuele precisie. Het rapport suggereerde mogelijke bronnen van invloed.
“Ik heb weer een uitvinding af.”
Mechteld slikte, sloot haar ogen even en vroeg voorzichtig wat het was.
“Een groeiend boek. Je kunt het nooit uitlezen, want het schrijft zichzelf. Handig voor in de bibliotheek.” Even voelde hij zich enthousiast worden, maar hij zag dat Mechteld vooral dacht aan de tol van zijn uitvindingen. Ze had er over gelezen.
“Het spijt me, Mechteld. Ik kan niet stoppen. Anders – val ik uit elkaar.”
“ En toch ben je hier, Arthur.” Ze zuchtte. Haar staart verschoof een kussen.
“Ik voel me zo uchter als weer een uitvinding af heb!” Stond hij ineens? “De uitvindingen zijn het enige dat ik heb en ze zijn goed…”
“De beste.”
“… en ik weet dat het levens kost, maar ik ken ze toch niet en ik kan niet anders en misschien dat mijn uitvindingen wel meer waard zijn dan…”
Mechteld reageerde, gepijnigd, maar hij zag het niet. Hij had zich omgedraaid. Hij dacht aan een manier om uit deze situatie te komen. Tijdverdraaiing, artillerie, herschikking van moleculen, döppelgangersubstitutie. Hij voelde een hand op zijn been.
“Kom zitten.”
Hij ging zitten.
Draaiend aan een paar knoppen onder zijn shirt drukte hij zich beter uit.
“Misschien weet ik wel een manier om te stoppen. Ik wil het gewoon niet meer voelen. Hier voelt het meestal iets beter. Met jou.”
Haar adem stokte. Schok, hurnt, aarzeling, epifanie, wourhouwigheid, opwinding, suggereerde de Handlezer.
Hij wilde weg. Dit was verkeerd. Hij greep naar de Immolatiering.
Mechteld ademde in en hij verstijfde.
“Blijf dan hier. Logeer hier een dag en kijk hoe het gaat.” Ze keek op. Haar groene krokodillenoog, met verticale pupil, had een traan gelaten.
Nam ze hem in de maling? Woede rees in hem op.
“Arthur.”
Nee, ze meende het. Ja, zei de Handlezer. Zat hij in de Scenarioschetser? Was ze een Dialoogdummy? Was dit echt?
Ze schonk nog wat thee in.
“Ik las vanochtend Grimak Frundvuist.”
Hij bewoog niet.
“Eén van zijn eerste gedichten…” Ze opende een boek naast de hangmat en openden het. “Even kijken.”
Arthur voelde zijn lijf ontspannen, onbewust dat hij gespannen was geweest. Hij zakte dieper in een kussen.
“De zon verduisterd / door een zittende beer. / Na de winterslaap – / Hongerig vertrekt ze weer.”
De helft van geest dacht na over manieren om het proces te versnellen, de zon alsnog te gebruiken, de winterslaap efficiënter te maken. Mechteld kwam naast hem zitten.
De andere helft zag zijn brein razen en schetste een gedachtengeleider om gedachten te stuiten, schiften en optimaliseren.
Ze pakte zijn hand en het boek er in.
“Lees eens voor.”
Ze nam nog een slok van haar thee en wachtte.
Arthur las voor.
(Een schrijfopdracht, juni 2017.)